27 juni 2025 - De Goede Wil
Uit: ‘Reden der Unterweisung – Wie der Wille alles vermag’, door Meester Eckhart
Stiltedag juni 2025.
DE GOEDE WIL.
Over niets moet de mens zich in geweten verontrusten, zo hij van goede wil is. Ook als het hem niet gelukt daarvan met daden te getuigen, is er geen reden om bedroefd te zijn. Laat hij niet menen ver van het goede te zijn verwijderd, indien zijn wil waarlijk op God is gericht: liefde noch ootmoed noch welke deugd ook zal hem ontbreken.
Het gaat er evenwel niet om, dat hij ‘zou willen willen’, wat slechts op de toekomst betrekking heeft, maar om ‘ik wil dat het nu zo is’. Een ding – en laat dat duizend mijlen ver van mij verwijderd zijn – dat ik wil hebben, is eigenlijk meer mijn bezit dan wat ik in mijn handen houd en niet begeer.
De goede wil heeft niet minder kracht met betrekking tot het goede dan de kwade wil ten opzichte van het kwaad. Want zou ik ook het kwaad nooit doen, maar het wel willen, dan bedrijf ik dezelfde zonde als had ik het gedaan. Ik kan met een werkelijk kwade wil mij aan zulke zware misdrijven schuldig maken als had ik de hele wereld uitgemoord, terwijl ik toch geen vinger ervoor heb uitgestoken. Waarom zou ik een dergelijke macht niet kunnen bezitten met mijn goede wil? En ongetwijfeld oneindig veel sterker.
Waarlijk, met mijn wil vermag ik alles. Ik kan al het mensenleed dragen, alle armen te eten geven, de arbeid van alle mensen verrichten en wat zich verder denken laat. Ontbreekt het mij niet aan de wil maar aan de macht daartoe, voor God heb ik dit alles gedaan en niemand kan mij dit ontnemen noch mij een ogenblik bij dit werk van de wijs brengen. Want willen doen zodra ik het kan, en het gedaan hebben, heeft voor God dezelfde waarde. Zou ik van harte willen zoveel liefde te bezitten als alle mensen ooit bij zichzelf hebben waargenomen, dan is die liefde mijn deel. Wel dient de wil daarbij van zichzelf afstand te hebben gedaan en in Gods wil te zijn omgevormd. Hoe kan ik nu weten of ik de liefde Gods bezit, als ik haar niet ervaar, wat toch bij veel mensen wel het geval is? Het is een vraag die vaak wordt gehoord.
Men dient onderscheid te maken tussen het wezen van de liefde en de ervaring ervan. Het wezen van de liefde zit in de wil: hoe sterker iemand wil, des te groter is zijn liefde. Maar van zijn wilskracht heeft een ander geen besef: die ligt verborgen in de ziel, waar God in de grond ervan schuilgaat. Wat de ervaring van de liefde betreft: zij kan zowel in stilte genoten worden als in jubel uitbreken, maar toch is dit niet zonder meer het beste. De kwestie is: vindt deze vreugde haar oorsprong in de liefde of in de natuur? Komt zij werkelijk van de hemel, dan schenkt God de mens deze ervaring als een aansporing tot ijver en om hem van andere dingen terug te houden. Maar geraakt die mens tot vuriger liefde, wellicht ondervindt hij zoveel zoetheid niet meer. Blijken zal of hij echt liefheeft als hij ook zonder die steun God trouw blijft.
Gesteld nu dat het inderdaad zo is, dan zal de mens bij tijd en wijle van de liefde-ervaring afzien en tussendoor een werk van barmhartigheid verrichten, waaraan zijn medemens geestelijk of lichamelijk behoefte heeft. Want al genoot ik de hoogste verrukking, zoals de apostel Paulus eenmaal overkwam (2 Kor. 12, 2-5), en ik wist een zieke die een soepje van mij nodig had, beter zou ik uit liefde die verrukking kunnen verbreken om aan mijn naaste dienstbaar te zijn.
Meen niet dat men aldus de genade verliest: wat iemand vrijwillig uit liefde nalaat, vergroot slechts zijn liefde. Ook hier geldt het woord van Jezus, dat wie alles om Hem verlaat het honderdvoudig zal terugkrijgen (vergelijk Mat. 19, 29). Want hetgeen de mens graag heeft maar ontbeert ter wille van God, hetzij geestelijk of lichamelijk, vindt hij terug in God in al zijn volheid. Gods vrienden zijn nooit zonder troost: wat God wil, is hun de allerhoogste troost, zij vinden troost óók in niet getroost worden.
Uit: ‘Reden der Unterweisung – Wie der Wille alles vermag’, door Eckhart
(Meester Eckhart – Occident-serie Westerse wijsheid)